De grenzen van de flexibilisering?Advies over de grenzen van flexibilisering in het hoger onderwijs

De Vlor toonde zich steeds een groot voorstander van meer flexibele leerwegen. Toen het flexibiliseringsdecreet werd uitgetekend, geloofde de Vlor erin dat, eens ingevoerd, dat zou leiden tot meer studenten die een diploma hoger onderwijs konden behalen.

In dit advies gaat de Vlor op basis van cijfermateriaal na of er dankzij de inzet van de instrumenten die in het kader van de flexibilisering ontwikkeld werden, een bredere toegang tot het hoger onderwijs gerealiseerd werd, of er effectief meer diploma’s werden afgeleverd en of in dat geval de inspanningen en investeringen wel in balans zijn met de opbrengsten.

De Vlor bekeek heroriëntering , de instroom en het aantal behaalde diploma’s, de studieduur, het studierendement, de participatie van doelgroepstudenten en de drop-out.

Heroriëntering

Hoewel heroriëntering vaak succesvol verloopt, doen studenten het erg weinig. De twee voornaamste redenen zijn de korte periode van heroriëntering en dat de academische kalenders van de verschillende instellingen niet op elkaar afgestemd zijn. De Vlor beveelt aan om heroriëntering meer Vlaanderenbreed aan te pakken, nog sterker in te zetten op studiekeuze, samenwerking tussen instellingen te stimuleren en de graduaatsopleidingen verder uit te bouwen als een volwaardig studietraject.

Instroom, behaalde diploma’s en studieduur

De cijfers die de Vlor kon raadplegen, bevestigen in geen geval het beeld van de flexibilisering die tegen zijn grenzen aanbotst en volledig is doorgeslagen.

De instroom in het hoger onderwijs, zowel voor de professionele als de academische opleidingen is gestegen en de participatie is versterkt. Vooral in de professionele bacheloropleidingen zien we, wat beursstudenten betreft, een groei in het aantal inschrijvingen en van het aantal afgeleverde diploma’s.

Vaststaat dat het hoger onderwijs meer diploma’s aflevert, maar dat de studieduur wel verlengt. Dat betekent op korte termijn een meerkost, maar op lange termijn een investering.

Kan het studierendement verbeterd en de studieduur teruggedreven worden? Welke instrumenten zijn daarvoor nodig? De Vlor ziet vooral mogelijkheden in coherente curricula waarbij zinvolle trajecten gestimuleerd worden en studievoortgangsmaatregelen waardoor instellingen sneller in het studietraject kunnen in grijpen.

Coherente curricula

Curricula worden door de flexibilisering erg gefragmenteerd. De raad is daarom voorstander om zinvolle trajecten te stimuleren en meer te werken met opleidingsonderdelen in samenhangende blokken.

Er kan gedacht worden aan verschillende modeltrajecten, 3 X 60 studiepunten of 4 X 45 studiepunten, waarbinnen telkens een curriculaire logica gevolgd wordt. Zo kan het studierendement verhoogd worden en de samenhang van het curriculum bevorderd worden.

Het studierendement zal, zoals het regeerakkoord suggereert,  niet verhogen door constructies met een striktere volgtijdelijkheid waarbij een knip tussen de bachelor en de master voorzien wordt. Dat blokkeert studenten sterker in hun studievoortgang, het maakt voor de instelling de organisatie en het uitwerken van een zinvol curriculum nog complexer en de sociale cohesie wordt nog beperkter.

Studievoortgangsmaatregelen

Het moet voor instellingen mogelijk zijn om de student zeer vroeg in het traject, na 1 of 2 semesters,  een signaal te geven. Dat gebeurt nu pas laat door o.a. het leerkrediet, opleidingsonderdelen die meegenomen worden over verschillende studiejaren, geen deliberatiecommissies meer tot aan de derde bachelor ...

De raad stelt daarom voor de instellingen de mogelijkheid te geven om na het eerste jaar ook een generieke studievoortgangsmaatregel op te leggen in de vorm van een weigering tot een opleiding voor studenten met een zeer laag studierendement. Dat is nu al decretaal mogelijk, maar de instellingen moeten zich daarvoor beroepen op een beoordeling van het individuele dossier van de student. Het moet daarnaast mogelijk blijven om op die generieke maatregel een individuele uitzondering aan te vragen. Uiteraard moet daarbij het effect op doelgroepstudenten gemonitord worden.

Er moet ook over gewaakt worden dat de studievoortgangsmaatregelen zowel op Vlaams niveau als op instellingsniveau een coherent geheel vormen. Uiteraard moeten die aansluiten bij het instellingsbeleid en onderbouwd zijn met instellingsspecifieke data.

Dit alles is enkel mogelijk als de randvoorwaarden van een goede studiekeuze en een adequate financiering van het hoger onderwijs vervuld zijn.

Download hier het volledige advies (PDF, 754.17KB)